Bouwen op frequenties (2)

Het testen van de viool is achter de rug. De algemene lijn was goed. Maar er zat een eigenfrequentie bij de losse A (440Hz) in de buurt. Dat geeft mogelijk een wolftoon bij het spelen en dat komt het speelplezier bepaald niet ten goede. Door de toets en de hals wat te verdunnen heb ik de eigenfrequentie op voldoend grote afstand van de A gebracht.

Daarna kon het afwerken beginnen en de olielak worden aangebracht. Het resultaat mag er zijn. De klank is al heel goed en die is beter geworden door een iets dikkere stapel. De komende tijd vraag ik andere violisten (m/v) er op te spelen en feedback te geven. Op grond van die feedback kan ik dan nog besluiten aanpassingen te doen aan kam, stapel en/of snaren.

Bouwen op frequenties

Je kunt de dikte van het onder- en bovenblad bij het bouwen van een viool bepalen door het dikteverloop te meten. Ik behoor bij de groep bouwers die stellen dat het uiteindelijk niet gaat om de dikte van het blad, maar om de afgegeven (resonantie-)frequenties.

Dat betekent dat ik me tijdens het vormgeven van het blad laat leiden door de resonantie frequenties -ofwel de kloptonen- zowel wat betreft de bolling als qua het verloop van de dikte. Door op het blad te kloppen en de klank te analyseren ontstaan er grafieken waarbij de pieken de resonantiefrequenties weergeven. Hier volgt zo’n grafiek.

De verschillende pieken van de kloptonen van een bovenblad. De eerste zit bij 100 Hz.

Als de pieken niet op de goede plaats zitten, kun je door bepaalde delen van het blad dunner te maken de pieken verschuiven. Ook kun je de afstand tussen de pieken in beperkte mate variëren. Als de pieken wel naar tevredenheid zitten lijm ik de bladen op de krans.

Dan zet ik snaren op de viool, zonder de viool eerst te lakken. Dat heet ‘in het wit spelen’, mijn merknaam ‘De Witte Viool’ komt daarvan. Als de klank goed is, gaan de snaren er weer af en maak ik hem klaar voor het lakken. Als de klank nog niet optimaal is werk ik de dikte -plaatselijk- bij totdat de klank voldoet.

Het testen van de complete viool kan de komende dagen beginnen. Het meest spannende moment van de bouw.

Nieuw werk van Thomas Riebl op de Tenor-Altviool

Thomas Riebl, de meester op de Tenor-Altviool (Tenor-Bratsche) speelt de suite voor luit in g minor, BWV 995, van J. S. Bach in een speciaal voor de 5-snarige Tenor-Alt gemaakt arrangement. Meesterlijke vertolking. De uitvoering is te zien en horen op Youtube via de link https://www.youtube.com/watch?v=GxpgPBG7GQ0

Een lust voor het oor (en oog).

Proberen hoe een Tenor-Altviool speelt?
Maak een afspraak.
5 Stemschroeven voor de F, C, G, D en A-snaar

Proberen hoe een Tenor-Alt speelt en klinkt? Maak een afspraak. Meer over het instrument vind je op Tenor Altviool 5-snarig | De Witte Viool – Sneek (robvanderhaar.nl)

Hoezo duurzaam?!

De term duurzaam wordt te pas en te onpas gebruikt, maar wat dacht je van deze viool?

Deze viool werd rond 1830 gebouwd met een vlakke hals. eind 19e eeuw werd hij verhalsd. Dat wil zeggen dat er een nieuwe hals werd aangezet. De oude hals werd er uit gehaald en de stemschroevenkast en de krul werden van de oude hals gehaald en weer aan de nieuwe hals gelijmd. De nieuwe hals was iets steiler zodat er met een hogere kam en dus meer snaardruk gespeeld kon worden.

De naden van de ingelijmde stemschroevenkast

In het achterblad is een nieuw stuk gezet

Ingezet stuk hout compleet met de lip waar de hals aangelijmd is.

De zijkant is gerepareerd door aan de binnenkant een laagje hout en op een andere plaats een soort canvas in te lijmen.

Het bovenblad kreeg ik in stukken aan. De lichte houten lijmstrookjes zijn van nu. De andere zijn van eerdere reparaties.

Het bovenblad is op meerdere plaatsen gerepareerd.

Het mooie aan een viool is dat deze is gelijmd met beenderlijm. Dat kun je weer loshalen. Op die manier kun je b.v. het bovenblad er afhalen, don’t try this at home 😉 en op die manier kan bijna alles worden gerepareerd. Hoeveel eigenaren deze viool heeft gehad, kunnen we alleen naar gissen. Maar dat hij al veel heeft meegemaakt lijkt wel zeker. En nu een kleine twee eeuwen na de bouw klinkt hij nog geweldig. Als dat niet duurzaam is……..

Oude violen hebben de beste klank?!

“Veel violisten zijn er van overtuigd dat de violen van Stradivarius en Guarneri del Gesù wat betreft klank superieur zijn in vergelijking met andere violen en in het bijzonder met nieuw gebouwde violen”.

Voor zover bekend was hier geen onderzoek naar gedaan en daarom werd aan 21 violisten (m/v) gevraagd om mee te werken aan het volgende experiment:

Elke violist speelt geblinddoekt op twee violen. Een oude, van Stradivarius of Guarneri del Gesù en een nieuwe van een niet bekendgemaakte goede bouwer en let daarbij op vier kenmerken. Te weten Tone colors, Playability, Response en Projectie (respectievelijk Timbre, bespeelbaarheid, sterkte van de klank en de wijdheid van de uitgestraalde klank.

Na het spelen werd gevraagd welke van de twee violen de violist mee naar huis wilde nemen, welke de op één na beste  en welke de slechtste was van de twee.

Het resultaat was dat een van de nieuwe als beste viool werd beoordeeld en de Strad uit ca 1700 het laagst werd beoordeeld. Uiteindelijk kozen slechts 8 van de 21 violisten (38%) een Cremonese meester viool uit om mee naar huis te nemen.

Artikel: Player preferences among new and old violins

Claudia Fritza,1,2, Joseph Curtinb,1, Jacques Poitevineaua, Palmer Morrel-Samuelsc, and Fan-Chia Tao; PNAS jan 2012

Het artikel is te downloaden op: (PDF) Player preferences among new and old violins (researchgate.net)

Literatuuronderzoek

Mijn eigen klankonderzoek is gericht op de vraag: “Hoe kan de natuurkunde helpen om de klank van de viool objectiever te benaderen en vooral te verbeteren?”

Wat is er bekend in de wetenschappelijke- en onderzoek gerichte literatuur op dit vlak? Om deze vraag te beantwoorden ben ik de afgelopen maanden de literatuur ingedoken. Ik heb daarbij naar werken gezocht die in mijn ogen een bijdrage leveren aan het antwoord op mijn vraag naar een mogelijk verband tussen natuurkundige grootheden en waardering van de klank. Het eerste objectief en meetbaar en het tweede subjectief.

Naast de voor mij al langer bekende auteurs met een vooral natuurkundige invalshoek als Carleen Hutchins, Eric Jansson, Joseph Curtin, Martin Schleske, Nigel Harris, Colin Gough, John Mc Lennan en William “Jack” Fry heb ik ook kennis genomen van het werk van Claudia Fritz e.a. Deze laatste groep betrekt ook de beleving van de violist(e) en de luisteraar bij het onderzoek. Dat aspect is in mijn ogen de ‘missing link’ in veel klankonderzoeken. Dat is ook de reden dat ik bij elk onderzoek de vraag stel: wie bepaalt de kwaliteit van de klank?

De komende maanden zal ik verslag doen van dit onderzoek.